zondag 1 maart - Marcus 9, 2-10
Beide teksten (eerste lezing: 1 Kon. 19, 9-18) gaan over bergervaringen. Als je op een berg bent, ben je dichter bij de hemel, dichter bij God. Aan het aards gebeuren ontheven. Ook van Jezus wordt vaak verteld dat hij een berg opging om te bidden. Dat zijn dan woorden die je richt tot de hemel. Maar hier schijnt er ook iets in omgekeerde richting te gebeuren: er is sprake van wit licht, van een stralende glans. Dat doet denken aan het verblijf van Mozes op de Sinai; toen hij naar beneden kwam zagen de mensen ook nog een glans op zijn gezicht omdat hij in de buurt van God was geweest. Ook hier wordt dus een andere, een zuivere werkelijkheid zichtbaar. En het gebeurt op het moment dat Jezus over zijn lijdensweg heeft gesproken (althans in het Marcus-evangelie dat we nu lezen). Daarmee is dan waarschijnlijk gezegd dat deze troostende werkelijkheid aanwezig zal blijven op de achtergrond, nu Jezus een moeilijke tijd tegemoetgaat. Ook dit betekent misschien iets: op de berg zijn ineens Mozes en Elia in gesprek met Jezus. Vertegenwoordigers van de wet en de profeten in gesprek met Jezus om wie het evangelie draait. Maar: beiden hadden een opmerkelijk levenseinde, geen graf op deze aarde, geen plek om naartoe te gaan en te vereren. Is dit een teken dat het met Jezus ook in die richting zal gaan? Geen echt graf op aarde? Een hint richting pasen?
jhkylling - 27. Feb, 09:55